• ego·is·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen egoïstisch egoïstischer
verbogen egoïstische egoïstischere
partitief egoïstisch egoïstischers -

egoïstisch [1]

  1. (psychologie) zelfzuchtig, gefocust op eigen voordeel
    • Het bedrijf van die egoïstische man is gisteren failliet gegaan. 
     Tijdens de eerste paar weken van mijn tocht bleef de vraag mij bezighouden of alleen op pad gaan egoïstisch was? Ja, mijn solotocht was in sommige opzichten zeker egoïstisch. Mijn vrouw moest tenslotte het gezin en onze B&B draaiende houden en alle onvoorziene problemen alleen oplossen.[2]


100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be