• ef·fi·ci·en·tie
enkelvoud meervoud
naamwoord efficiëntie -
verkleinwoord - -

de efficiëntiev

  1. de mate waarin nuttig gebruik gemaakt wordt van het beschikbare bij een bepaald proces
    • Hiermee kunnen we de efficiëntie een aardig stuk verbeteren. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]