eenzaam
- een·zaam
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘alleen’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- Afgeleid van één met het achtervoegsel -zaam.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eenzaam | eenzamer | eenzaamst |
verbogen | eenzame | eenzamere | eenzaamste |
partitief | eenzaams | eenzamers | - |
eenzaam
- (psychologie) gebrek aan gezelschap ondervindend
- De eenzame weduwnaar raakte aan de drank.
- ▸ Doordat ik nu opeens zo afgezonderd was, voelde het alsof ik op een andere planeet was beland. Ik had verwacht dat ik me misschien eenzaam zou voelen, menselijk contact zou missen en onrustig zou worden.[2]
- zonder veel mensen dus rustig en stil
- Ik fiets en wandel graag over eenzame wegen en paden in Twente.
1. gebrek aan gezelschap ondervindend
- Het woord eenzaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eenzaam" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "eenzaam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be