Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·stem·mig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord eenstemmigheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de eenstemmigheidv

  1. bij een beslissing dat iedereen het met die beslissing eens is
     De Prins, die het al zo ver geleid had dat vier van de zeven gewesten voor zijn benoeming waren, twijfelde er niet meer aan dat hij, gebruik makend van een precedent waarbij zekere legervacatures door de Staten-Generaal vervuld waren bij meerderheid van stemmen in plaats van de statutair vereiste eenstemmigheid, nu beslist zijn benoeming krijgen zou zodra een van de oude generaals overleed.[2]
  2. eenheid in de boodschap die men wil communiceren zonder nuances en tegenstrijdigheden
     De CPB-directeur pleit in Nieuwsuur verder voor meer eenstemmigheid en eenduidige communicatie van kabinet en regeringspartijen over welke kant het op moet. Dat zou volgens hem goed zijn voor het vertrouwen van de consumenten.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen