Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dub·bel·zout
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dubbelzout dubbelzouten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het dubbelzouto

  1. (scheikunde) stof die bestaat uit moleculen met twee verschillende positieve ionen en een negatief ion of twee verschillende negatieve ionen en een positief ion
     Wie niet vertrouwd zou zijn met aluin moet uiteraard vooraf weten dat ‘dit dubbelzout van aluminium- en kaliumsulfaat één der meest onontbeerlijke grondstoffen was voor de textielnijverheid (…)’.[1]
stellend
onverbogen dubbelzout
verbogen dubbelzoute
partitief dubbelzouts

Bijvoeglijk naamwoord

dubbelzout

  1. extra zout smakend
     Voor hen is het Nederlands het taaltje van lieve maar rare ouders die volharden in dit idioom en leven in de logica van zuurkool, stroopwafels en dubbelzoute drop.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Michel Baelde
    Kroniek : Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden., jrg. 90 nr. 2 (1975), Martinus Nijhoff, Den Haag, p. 343
  2.   Weblink bron
    Francis Bulhof
    Logisch in: Neerlandica extra Muros., jrg. 38 nr. 3 (oktober 2000), J. van In, Lier, p. 72