1. Een druivelaar met witte en rode druiven.
2. Een tweetal staande druivelaars.
  • drui·ve·laar
  • afgeleid van druif met het achtervoegsel -laar met het invoegsel -e-
    • [2] vanwege het gebruikte beeldmerk [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord druivelaar druivelaars
verkleinwoord

de druivelaarm

  1. (plantkunde) klimplant die de druif als vrucht voortbrengt
  2. populaire Vlaamse scheurkalender sinds 1915 met dagelijks de heilige van de dag, de efemeriden, een mopje of een andere wetenswaardigheid
24 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]