• draai·er
enkelvoud meervoud
naamwoord draaier draaiers
verkleinwoord draaiertje draaiertjes

de draaierm

  1. (beroep) iemand die met een draaibank werkt
    • Hij is een ervaren draaier die prachtig werk aflevert. 
  2. (anatomie) de tweede wervel in de hals, net onder de atlas
  3. iemand die niet voor de waarheid uitkomt, draaikont
    • Hij liegt niet maar de waarheid hoor je ook niet, het is een echte draaier. 
  4. vrouwenversierder, playboy [2]
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]