pijpendraaier
- pij·pen·draai·er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pijpendraaier | pijpendraaiers |
verkleinwoord | pijpendraaiertje | pijpendraaiertjes |
- persoon die een ander beetneemt of een loer draait
- (beroep) persoon die stenen tabakspijpen rolt of draait
- (scheldwoord) homoseksueel
- [1] pijpenmaker, bedrieger
- Het woord 'pijpendraaier' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.