raddraaier
- Geluid: raddraaier (hulp, bestand)
- rad·draai·er
- In de betekenis van ‘aanstoker’ voor het eerst aangetroffen in 1830 [1]
- samenstelling van rad en draaier [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | raddraaier | raddraaiers |
verkleinwoord | raddraaiertje | raddraaiertjes |
de raddraaier v
- iemand die dingen doet die bij de wet verboden zijn
- De raddraaiers werden door de politie gearresteerd en opgesloten.
- De raddraaier groeide op voor 'galg en rad'.
- 'Ik zou ze het liefst allemaal persoonlijk in elkaar slaan. Mijn handen jeuken.”' Een citaat van VVD-voorman en premier Rutte over de raddraaiers die met oud en nieuw hulpverleners in het nauw brachten. [3]
- Het woord raddraaier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "raddraaier" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "raddraaier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ raddraaier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Reformatorisch Dagblad Gerard Vroegindeweij 21-1-2019Het knettert in de coalitie dankzij reclameman
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be