doorrekenen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorrekenen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorrekenen | door te rekenen | ||||||
toekomend | zullen doorrekenen door zullen rekenen |
te zullen doorrekenen door te zullen rekenen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgerekend | te hebben doorgerekend | ||||||
toekomend | doorgerekend zullen hebben | doorgerekend te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorrekenend | doorgerekend | ev. reken door |
mv. verouderd rekent door |
rekene door (bijzin) doorrekene | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | reken door | rekent door | rekent door | rekent door | rekent door | rekenen door | rekenen door | rekenen door | |
verleden (o.v.t.) | rekende door | rekende door | rekende door | rekende door | rekende door | rekenden door | rekenden door | rekenden door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorrekenen | zult/zal doorrekenen | zult/zal doorrekenen | zult doorrekenen | zal doorrekenen | zullen doorrekenen | zullen doorrekenen | zullen doorrekenen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorrekenen | zou doorrekenen | zou(dt) doorrekenen | zoudt doorrekenen | zou doorrekenen | zouden doorrekenen | zouden doorrekenen | zouden doorrekenen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorreken | doorrekent | doorrekent | doorrekent | doorrekent | doorrekenen | doorrekenen | doorrekenen | |
verleden (o.v.t.) | doorrekende | doorrekende | doorrekende | doorrekende | doorrekende | doorrekenden | doorrekenden | doorrekenden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorrekenen door zal rekenen |
zult/zal doorrekenen door zult/zal rekenen |
zult/zal doorrekenen door zult/zal rekenen |
zult doorrekenen door zult rekenen |
zal doorrekenen door zal rekenen |
zullen doorrekenen door zullen rekenen |
zullen doorrekenen door zullen rekenen |
zullen doorrekenen door zullen rekenen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorrekenen door zou rekenen |
zou doorrekenen door zou rekenen |
zou(dt) doorrekenen door zou(dt) rekenen |
zoudt doorrekenen door zoudt rekenen |
zou doorrekenen door zou rekenen |
zouden doorrekenen door zouden rekenen |
zouden doorrekenen door zouden rekenen |
zouden doorrekenen door zouden rekenen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgerekend | hebt doorgerekend | hebt/heeft doorgerekend | hebt doorgerekend | heeft doorgerekend | hebben doorgerekend | hebben doorgerekend | hebben doorgerekend | |
verleden (v.v.t.) | had doorgerekend | had doorgerekend | had doorgerekend | hadt doorgerekend | had doorgerekend | hadden doorgerekend | hadden doorgerekend | hadden doorgerekend | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgerekend hebben | zal/zult doorgerekend hebben | zult/zal doorgerekend hebben | zult doorgerekend hebben | zal doorgerekend hebben | zullen doorgerekend hebben | zullen doorgerekend hebben | zullen doorgerekend hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgerekend hebben | zou doorgerekend hebben | zou/zoudt doorgerekend hebben | zoudt doorgerekend hebben | zou doorgerekend hebben | zouden doorgerekend hebben | zouden doorgerekend hebben | zouden doorgerekend hebben |