Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • door·luch·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen doorluchtig doorluchtiger doorluchtigst
verbogen doorluchtige doorluchtigere doorluchtigste
partitief doorluchtigs doorluchtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

doorluchtig [3]

  1. waarvan de roem overal heen uitstraalt, verheven
  2. licht en lucht doorlatend
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen