doorluchtigheid
- door·luch·tig·heid
- afgeleid van doorluchtig met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doorluchtigheid | doorluchtigheden |
verkleinwoord |
de doorluchtigheid v
- iets wat doorschijnend is
- een adellijke aanspreekvorm voor een hooggeplaatst persoon
- ▸ Dat zou wat moois zijn, je in slagorde opstellen in het gezicht van de vijand, bijzonder fraai De vijand is nog ver weg, uwe doorluchtigheid.[2]
1. een adellijke aanspreekvorm voor een hooggeplaatst persoon
- Het woord 'doorluchtigheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1