doorkomen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doorkomen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorkomen | door te komen | ||||||
toekomend | zullen doorkomen door zullen komen |
te zullen doorkomen door te zullen komen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn doorgekomen | te zijn doorgekomen | ||||||
toekomend | doorgekomen zullen zijn | doorgekomen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doorkomend | doorgekomen | ev. kom door |
mv. verouderd komt door |
kome door (bijzin) doorkome | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | kom door | komt door | komt door | komt door | komt door | komen door | komen door | komen door | |
verleden (o.v.t.) | kwam door | kwam door | kwam door | kwaamt door | kwam door | kwamen door | kwamen door | kwamen door | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkomen | zult/zal doorkomen | zult/zal doorkomen | zult doorkomen | zal doorkomen | zullen doorkomen | zullen doorkomen | zullen doorkomen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkomen | zou doorkomen | zou(dt) doorkomen | zoudt doorkomen | zou doorkomen | zouden doorkomen | zouden doorkomen | zouden doorkomen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doorkom | doorkomt | doorkomt | doorkomt | doorkomt | doorkomen | doorkomen | doorkomen | |
verleden (o.v.t.) | doorkwam | doorkwam | doorkwam | doorkwaamt | doorkwam | doorkwamen | doorkwamen | doorkwamen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorkomen door zal komen |
zult/zal doorkomen door zult/zal komen |
zult/zal doorkomen door zult/zal komen |
zult doorkomen door zult komen |
zal doorkomen door zal komen |
zullen doorkomen door zullen komen |
zullen doorkomen door zullen komen |
zullen doorkomen door zullen komen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorkomen door zou komen |
zou doorkomen door zou komen |
zou(dt) doorkomen door zou(dt) komen |
zoudt doorkomen door zoudt komen |
zou doorkomen door zou komen |
zouden doorkomen door zouden komen |
zouden doorkomen door zouden komen |
zouden doorkomen door zouden komen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgekomen | bent doorgekomen | bent/is doorgekomen | zijt doorgekomen | is doorgekomen | zijn doorgekomen | zijn doorgekomen | zijn doorgekomen | |
verleden (v.v.t.) | was doorgekomen | was doorgekomen | was doorgekomen | waart doorgekomen | was doorgekomen | waren doorgekomen | waren doorgekomen | waren doorgekomen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgekomen zijn | zal/zult doorgekomen zijn | zult/zal doorgekomen zijn | zult doorgekomen zijn | zal doorgekomen zijn | zullen doorgekomen zijn | zullen doorgekomen zijn | zullen doorgekomen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgekomen zijn | zou doorgekomen zijn | zou/zoudt doorgekomen zijn | zoudt doorgekomen zijn | zou doorgekomen zijn | zouden doorgekomen zijn | zouden doorgekomen zijn | zouden doorgekomen zijn |