doodvriezen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doodvriezen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doodvriezen | dood te vriezen | ||||||
toekomend | zullen doodvriezen dood zullen vriezen |
te zullen doodvriezen dood te zullen vriezen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn doodgevroren | te zijn doodgevroren | ||||||
toekomend | doodgevroren zullen zijn | doodgevroren te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doodvriezend | doodgevroren | ev. vries dood |
mv. verouderd vriest dood |
vrieze dood (bijzin) doodvrieze | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | vries dood | vriest dood | vriest dood | vriest dood | vriest dood | vriezen dood | vriezen dood | vriezen dood | |
verleden (o.v.t.) | vroor dood | vroor dood | vroor dood | vroor dood | vroor dood | vroren dood | vroren dood | vroren dood | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodvriezen | zult/zal doodvriezen | zult/zal doodvriezen | zult doodvriezen | zal doodvriezen | zullen doodvriezen | zullen doodvriezen | zullen doodvriezen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodvriezen | zou doodvriezen | zou(dt) doodvriezen | zoudt doodvriezen | zou doodvriezen | zouden doodvriezen | zouden doodvriezen | zouden doodvriezen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doodvries | doodvriest | doodvriest | doodvriest | doodvriest | doodvriezen | doodvriezen | doodvriezen | |
verleden (o.v.t.) | doodvroor | doodvroor | doodvroor | doodvroor | doodvroor | doodvroren | doodvroren | doodvroren | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodvriezen dood zal vriezen |
zult/zal doodvriezen dood zult/zal vriezen |
zult/zal doodvriezen dood zult/zal vriezen |
zult doodvriezen dood zult vriezen |
zal doodvriezen dood zal vriezen |
zullen doodvriezen dood zullen vriezen |
zullen doodvriezen dood zullen vriezen |
zullen doodvriezen dood zullen vriezen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodvriezen dood zou vriezen |
zou doodvriezen dood zou vriezen |
zou(dt) doodvriezen dood zou(dt) vriezen |
zoudt doodvriezen dood zoudt vriezen |
zou doodvriezen dood zou vriezen |
zouden doodvriezen dood zouden vriezen |
zouden doodvriezen dood zouden vriezen |
zouden doodvriezen dood zouden vriezen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doodgevroren | bent doodgevroren | bent/is doodgevroren | zijt doodgevroren | is doodgevroren | zijn doodgevroren | zijn doodgevroren | zijn doodgevroren | |
verleden (v.v.t.) | was doodgevroren | was doodgevroren | was doodgevroren | waart doodgevroren | was doodgevroren | waren doodgevroren | waren doodgevroren | waren doodgevroren | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doodgevroren zijn | zal/zult doodgevroren zijn | zult/zal doodgevroren zijn | zult doodgevroren zijn | zal doodgevroren zijn | zullen doodgevroren zijn | zullen doodgevroren zijn | zullen doodgevroren zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doodgevroren zijn | zou doodgevroren zijn | zou/zoudt doodgevroren zijn | zoudt doodgevroren zijn | zou doodgevroren zijn | zouden doodgevroren zijn | zouden doodgevroren zijn | zouden doodgevroren zijn |