• do·cu·men·tai·re
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘film waarin feiten worden vastgelegd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1963 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord documentaire documentaires
verkleinwoord documentairetje documentairetjes

de documentairem

  1. een op waarheid beruste film
    • Op National Geographic worden veel documentaires uitgezonden. 
     Ze houdt zelf ook veel van langdurige wandelingen, maar had totaal geen behoefte om samen met mij dit verre avontuur in de wildernis aan te gaan. We keken het jaar voorafgaand aan mijn vertrek vaak samen naar documentaires over de PCT en ze verheugde zich erop om via mij een halfjaar door Amerika mee te lopen, maar dan wel veilig thuis op de bank.[2]

documentaire

  1. verbogen vorm van de stellende trap van documentair
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]