• dis·cant
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘sopraan, hoge tonen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Van het Latijnse "discantus" (separate zang)
enkelvoud meervoud
naamwoord discant discanten
verkleinwoord - -

de discantm

  1. (muziek) (verouderd) de hoogste zangstem (sopraan)
  2. (muziekinstrument) het rechtergedeelte van het toetsenbord met de hoge tonen van een toetsinstrument
    • We spelen quatre-mains, jij neemt de discant . 
32 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[2]