dick

  1. dik, omvangrijk
  1.   Weblink bron dick in:
    Wolfgang Pfeifer et al.
    Etymologisches Wörterbuch des Deutschen (1993), digitalisierte und von Wolfgang Pfeifer überarbeitete Version im Digitalen Wörterbuch der deutschen Sprache op dwds.de  


  • [A] Afgeleid van de vleivorm van de eigennaam Richard
  • [B] Verkorting van detective

[A] dick

  1. (verouderd) (metonymisch) een mannelijke persoon
  2. (vulgair) (metonymisch) lul [1], penis, pik [1]
  3. (scheldwoord) (metonymisch) een onaangename man, lul [2], eikel [3], zak [3]
  4. (vulgair) (figuurlijk) niets, geen bal
  5. (vulgair) (figuurlijk) seks met een man

[B] dick

  1. (verouderd) (informeel) (VS) privé speurder, detective

[A] dick

  1. overgankelijk (vulgair) piepelen, kleineren
  2. overgankelijk (vulgair) (gezegd van mannen) seks hebben met
  • dick around
rondhangen zonder iets te doen, lummelen
  • dick down
seks hebben
  • dick up
verpesten