• de·tec·ti·ve (of:  de·tec·tive  bij meer oorspronkelijke uitspraak)
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘geheim politieagent’ voor het eerst aangetroffen in 1902 [1]
  • van Engels detective[2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord detective detectives
verkleinwoord detectiefje,
detectivetje
(detectiveje)
detectiefjes,
detectivetjes
(detectivejes)

de detectivem

  1. (beroep) (oorspronkelijke betekenis) iemand bij de politie die misdaden door speurwerk opheldert
    • De detective arresteerde de moordenaar na twee jaar onderzoek. 
  2. (beroep) (algemeen) speurder die tracht misdaden op te lossen of bewijsmateriaal te verzamelen
    • Het vrouw huurde een detective in om de ontrouw van haar man te bewijzen. 
  3. boek of programma over mensen die trachten misdaden op te lossen
    • Hij zat een detective te lezen. 
  • De klank was oorspronkelijk Engels, hierboven steeds tussen haakjes vermeld. De Woordenlijst gaat uit van de nu meer gangbare Franse klank. Voor betekenis 3. is de Engelse uitspraak gangbaarder.
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


  • IPA: /dɪˈtɛktɪv/
enkelvoud meervoud
detective detectives

detective

  1. (beroep) (oorspronkelijke betekenis) iemand bij de politie die misdaden door speurwerk opheldert
  2. (beroep) (algemeen) speurder die tracht misdaden op te lossen of bewijsmateriaal te verzamelen