dichtspringen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van dichtspringen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | dichtspringen | dicht te springen | ||||||
toekomend | zullen dichtspringen dicht zullen springen |
te zullen dichtspringen dicht te zullen springen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn dichtgesprongen | te zijn dichtgesprongen | ||||||
toekomend | dichtgesprongen zullen zijn | dichtgesprongen te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
dichtspringend | dichtgesprongen | ev. spring dicht |
mv. verouderd springt dicht |
springe dicht (bijzin) dichtspringe | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | spring dicht | springt dicht | springt dicht | springt dicht | springt dicht | springen dicht | springen dicht | springen dicht | |
verleden (o.v.t.) | sprong dicht | sprong dicht | sprong dicht | sprong dicht | sprong dicht | sprongen dicht | sprongen dicht | sprongen dicht | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtspringen | zult/zal dichtspringen | zult/zal dichtspringen | zult dichtspringen | zal dichtspringen | zullen dichtspringen | zullen dichtspringen | zullen dichtspringen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtspringen | zou dichtspringen | zou(dt) dichtspringen | zoudt dichtspringen | zou dichtspringen | zouden dichtspringen | zouden dichtspringen | zouden dichtspringen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | dichtspring | dichtspringt | dichtspringt | dichtspringt | dichtspringt | dichtspringen | dichtspringen | dichtspringen | |
verleden (o.v.t.) | dichtsprong | dichtsprong | dichtsprong | dichtsprong | dichtsprong | dichtsprongen | dichtsprongen | dichtsprongen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal dichtspringen dicht zal springen |
zult/zal dichtspringen dicht zult/zal springen |
zult/zal dichtspringen dicht zult/zal springen |
zult dichtspringen dicht zult springen |
zal dichtspringen dicht zal springen |
zullen dichtspringen dicht zullen springen |
zullen dichtspringen dicht zullen springen |
zullen dichtspringen dicht zullen springen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou dichtspringen dicht zou springen |
zou dichtspringen dicht zou springen |
zou(dt) dichtspringen dicht zou(dt) springen |
zoudt dichtspringen dicht zoudt springen |
zou dichtspringen dicht zou springen |
zouden dichtspringen dicht zouden springen |
zouden dichtspringen dicht zouden springen |
zouden dichtspringen dicht zouden springen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben dichtgesprongen | bent dichtgesprongen | bent/is dichtgesprongen | zijt dichtgesprongen | is dichtgesprongen | zijn dichtgesprongen | zijn dichtgesprongen | zijn dichtgesprongen | |
verleden (v.v.t.) | was dichtgesprongen | was dichtgesprongen | was dichtgesprongen | waart dichtgesprongen | was dichtgesprongen | waren dichtgesprongen | waren dichtgesprongen | waren dichtgesprongen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal dichtgesprongen zijn | zal/zult dichtgesprongen zijn | zult/zal dichtgesprongen zijn | zult dichtgesprongen zijn | zal dichtgesprongen zijn | zullen dichtgesprongen zijn | zullen dichtgesprongen zijn | zullen dichtgesprongen zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou dichtgesprongen zijn | zou dichtgesprongen zijn | zou/zoudt dichtgesprongen zijn | zoudt dichtgesprongen zijn | zou dichtgesprongen zijn | zouden dichtgesprongen zijn | zouden dichtgesprongen zijn | zouden dichtgesprongen zijn |