diagnose
- di·ag·no·se
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beschrijving van aandoening’ voor het eerst aangetroffen in 1857 [1]
- afgeleid van het Griekse 'gnosis' (kennen) met het voorvoegsel dia- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diagnose | diagnosen diagnoses |
verkleinwoord | diagnosetje | diagnosetjes |
de diagnose v
- (medisch) vaststelling van een ziekte
- De dokter heeft de verkeerde diagnose gesteld.
- „Wij zien sinds enkele jaren steeds vaker hoogbegaafde kinderen en jongeren met een psychiatrische diagnose”, zegt Hoogeveen, een gz-psychologe die veel hoogbegaafde leerlingen begeleidt. „In veel van die gevallen twijfelen wij of die diagnose terecht gesteld is.”[3]
- ▸ Een bezoek aan haar huisarts en de apotheek. De diagnose en de medicatie waren wat haar betrof twee zaken onder dezelfde noemer.[4]
- vaststelling (van de oorzaak van een probleem)
- Zijn diagnose was simpel: het monetaire beleid heeft onder Draghi gedaan wat het kon; meer is nauwelijks mogelijk. [5]
1. vaststelling van een ziekte
- Het woord diagnose staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "diagnose" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "diagnose" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ diagnose op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Julie Wevers 18 juni 2016
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ NRC 11 mei 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be