uit Koehler (1887)
  • (IPA in voorbereiding)
  • den·nen·fa·mi·lie
enkelvoud meervoud
naamwoord dennenfamilie
verkleinwoord dennenfamilietje

de dennenfamiliev

  1. (coniferen) een belangrijke familie Pinaceae   van coniferen van meer dan 200 soorten. Ze vormen bossen op het noordelijk halfrond. Deze kunnen zeer uitgestrekt zijn in de koele noordelijke streken, meer zuidelijk zijn ze beperkt tot de bergstreken. Tot de familie behoren niet alleen de den, maar ook bijvoorbeeld de zilverspar, lariks en ceder. De bomen hebben verspreid staande naaldvormige schubben. Per schub zijn er twee zaden. Lariks en pseudolariks laten jaarlijks de naalden vallen; de andere soorten zijn groenblijvers