defaitisme
- Geluid: defaitisme (hulp, bestand)
- de·fai·tis·me
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘moedeloosheid’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
- afgeleid van het Franse défaite met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | defaitisme | - |
verkleinwoord | - | - |
het defaitisme o
- (psychologie) ongeloof in het eigen succes, moedeloosheid
1. ongeloof in het eigen succes.
- Het woord defaitisme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "defaitisme" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "defaitisme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be