• da·ging
enkelvoud meervoud
naamwoord daging dagingen
verkleinwoord daginkje daginkjes

de dagingv

  1. (juridisch) het dagen, het dagvaarden [2]
66 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[3]


  • da·ging

daging

  1. (anatomie) spierweefsel
  2. (voeding) vlees, de delen van geslachte dieren, waaruit voedsel bereid wordt
  3. (figuurlijk) lichaam als tegendeel van geest of ziel
  4. (plantkunde) vruchtvlees


daging

  1. (voeding) vlees, de delen van geslachte dieren, waaruit voedsel bereid wordt