Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dag·vaar·den
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘oproepen voor het gerecht’ voor het eerst aangetroffen in 1522 [1]
  • samenstelling van  dag  en  vaart  met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dagvaarden
dagvaardde
gedagvaard
zwak -d volledig

Werkwoord

dagvaarden

  1. overgankelijk voor een rechtszitting oproepen
    • Mijn irritante buurman werd door mij gedagvaard. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen