• dag·boek
  • In de betekenis van ‘aantekeningen van dagelijkse gebeurtenissen’ voor het eerst aangetroffen in 1621 [1]
  • samenstelling van  dag  en  boek  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dagboek dagboeken
verkleinwoord dagboekje dagboekjes

het dagboeko

  1. een boek waarin men dagelijks zijn wederwaardigheden neerschrijft
    • Het dagboek van Anne Frank is wereldberoemd geworden. 
    • Owen is dood, ik heb alleen zijn papieren nog, een soort aan niemand gericht dagboek. [3] 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
naamwoord dagboek dagboeke

dagboek

  1. dagboek