creperen
- cre·pe·ren
- Leenwoord uit Duits soldatentaal, krepieren met het achtervoegsel -eren, in de dysfemische betekenis van ‘doodgaan, omkomen door gebrek’ (verwijzend naar ontbindende lijken, die openbarsten door het ontstane gas), [1] voor het eerst aangetroffen begin 19e eeuw [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
creperen |
crepeerde |
gecrepeerd |
zwak -d | volledig |
creperen
- (dysfemisme) (informeel) vergaan van, hevig lijden
- (dysfemisme) ergatief (informeel) versmachten, omkomen door gebrek
- ▸ Ik heb een enkel, zeer enkel meisje, om een' mislukten minnehandel, of om den dood van haar' vrijer zien creperen van pure droefheid; maar nooit een, als zij weêr een' ander minnaar in de plaats kreeg.[3]
- overgankelijk touperen
(dysfemisch) doodgaan, omkomen
- Het woord creperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "creperen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ creperen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "creperen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Adriaan Loosjes Pzn.“Het leven van Johannes Wouter Blommesteyn” (1816), A. Loosjes, Pz., Haarlem, p. 253 op dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be