[3] versmachting
  • ver·smach·ten

versmachten [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versmachten
versmachtte
versmacht
zwak -t volledig
  1. in heel sterke mate lijden
    • Pippi: 'Schrijf maar op, Tommy. We zitten hier al dagen zonder snuif en versmachten.'Tommy: 'Maar dat is toch onzin, Pippi. Wij gebruiken toch zeker helemaal geen snuif.'Pippi: 'Luister goed Tommy. Ik leg het maar één keer uit. Wie zitten er vaker zonder snuif: zij die snuif gebruiken of zij die nooit snuif gebruiken?'Tommy: 'Tsja, zij die nooit snuif gebruiken, natuurlijk.'Pippi: 'Nou dan. Schrijf dus maar op: we zitten hier al dagen zonder snuif en versmachten.'Waarna Tommy het braaf noteert, de brief in de fles stopt, de kurk erop draait en het geheel aan Pippi overhandigt die het met een reuzenzwaai in het hen omringende meer gooit.[3] 
  2. zo erg lijden dat men sterft
    • Zoals het graf van Moeier Kraak of ook wel Moeier Neuk, die in de zeventiende eeuw aan de pest stierf, alsmede de kastanjeboom waar aan de legendarische roverhoofdman Rosse Bruno zou zijn opgehangen (Zwarte Kaat, diens zuster in het kwaad, werd 'versmacht onder een zwaar neerploffend bed').[4] 
  3. verstikking door uitwendige druk op de borstkas
75 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]
  1. versmachten op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Volkskrant MARTIJN VAN CALMTHOUT 29 augustus 1998
  4. Volkskrant Wim de Jong 2 december 2000
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be