Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tou·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tegenkammen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
  • uit het Frans [2]

Werkwoord

touperen [3]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
touperen
toupeerde
getoupeerd
zwak -d volledig
  1. tegen het haar in kammen om het kapsel meer volume te laten krijgen
    • De kappers van Aveda touperen het haar van de mannequins en draaien het in vlechten aan de zijkant van hun hoofd. [4] 
    • Toupeer lok per lok en gebruik hiervoor een kam met dicht op elkaar staande tandjes. Werk van achteren naar voren. [5] 
    • Maak eerst een strakke, hoge staart in het midden van uw kruin. Blaas er volume in met een verstevigende haarmousse en toupeer uw haren tot een wilde haardos. [6] 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen