verongelukken
- ver·on·ge·luk·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verongelukken |
verongelukte |
verongelukt |
zwak -t | volledig |
verongelukken
- ergatief bij (tot personen) een ongeluk om het leven komen
- Hij is op weg in de Alpen verongelukt.
- ▸ Elk jaar verongelukken er gemiddeld 3 hikers op de PCT.[1]
- (figuurlijk) mislukken, niet goed terechtkomen
- «Je kan wel zeggen dat hij verongelukt is.»
- Hij heeft niets bereikt van wat hij beoogde.
- «Je kan wel zeggen dat hij verongelukt is.»
- (tot vervoermiddelen) onbruikbaar worden door ongeluk
- Bij een kettingbotsing zijn gisteravond tien auto’s verongelukt.
- [1] omkomen
- [1] een ongeluk hebben.
- een persoon is aangereden, maar leeft nog.
1. bij een ongeluk om het leven komen
|
- Het woord verongelukken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verongelukken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be