• cou·pé
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘treincompartiment’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord coupé coupés
verkleinwoord coupeetje coupeetjes

de coupém

  1. (spoorwegen) een gedeelte van een treinrijtuig begrensd door een deur
    • Het verhaal "De meisjes van de suikerwerkfabriek" geschreven door Tessa de Loo speelt zich af in de laatste coupé van een forensentrein. 
  2. een aan de achterzijde naar beneden aflopende sportieve carrosserievorm voor een auto waarbij het bestuurdersgedeelte/passagiersgedeelte slechts door 2 of 3 deuren te betreden is.
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]


coupé

  1. voltooid deelwoord (participe passé) van couper