copieus
- co·pi·eus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overvloedig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
- afgeleid van het Franse copieux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | copieus | copieuzer | copieust |
verbogen | copieuze | copieuzere | copieuste |
partitief | copieus | copieuzers | - |
copieus
- rijkelijk, overvloedig, abondant
- Hij heeft een copieus ontbijt genuttigd.
1. rijkelijk, overvloedig
- Het woord copieus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "copieus" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "copieus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ copieus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be