• con·ser·va·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord conservator conservatoren
conservators
verkleinwoord - -

de conservatorm

  1. (beroep) bewaarder in musea en bibliotheken belast met de aanschaf van en de zorg voor de collectie
    • In 1904 was hij begonnen als conservator. In die tijd was zijn museum het belangrijkste archeologische instituut en Holwerda de bekendste archeoloog van Nederland. Achteraf gezien zou je hem beter de titel kunnen geven van archeoloog die er het vaakst náást zat.[3] 
     Kardashian droeg de originele jurk overigens alleen op de rode loper; eenmaal binnen trok de realityster een replica van de jurk aan. Toch kwam er vandaag kritiek vanuit de museumwereld: conservatoren wezen op de kwetsbaarheid van historische kledingstukken en vrezen dat Kardashian met haar keuze anderen aanspoort om ontwerpen te dragen die achter glas thuishoren.[4]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]