conservateur
- con·ser·va·teur
- Leenwoord uit het Latijn conservator, met het achtervoegsel -ateur [1]
- In politieke zin, een leenvertaling van Engels conservative "conservatief", sinds 1830 [2]
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord | |
mannelijk | conservateur | le ~ | conservateurs | les ~ |
vrouwelijk | conservatrice | la ~ | conservatrices | les ~ |
conservateur m
- beschermer
- «Dieu est le créateur et le conservateur de toutes choses.»
- God is de Schepper en Beschermer van alle dingen.
- «Dieu est le créateur et le conservateur de toutes choses.»
- (beroep) conservator
- (politiek) conservatief
- vertegenwoordiger van de conservatieve partij in een land
- (voeding) conserveringsmiddel
- (dierkunde) natuurbeschermer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | conservateur | conservateurs |
vrouwelijk | conservatrice | conservatrice |
conservateur
- beschermend
- (politiek) conservatief, behoudend
- (bij uitbreiding) vasthoudend aan het oude en vertrouwde, bijv. met betrekking tot moraliteit
- (voeding) conserverend
- (medisch) conserverend, gericht op het gezond maken en het zoveel mogelijk behouden van een orgaan, weefsel, tanden enz.
- ↑ conservateur (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
- ↑ conservateur (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .