• con·ser·va·tri·ce
enkelvoud meervoud
naamwoord conservatrice conservatrices
verkleinwoord conservatricetje conservatricetjes

de conservatricev

82 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]
  • con·ser·va·tri·ce

conservatrice v

  1. beschermster
  2. (beroep) conservatrice
  3. (politiek) conservatieve vrouw, politica
    1. vrouwelijke vertegenwoordiger van een conservatieve partij in een land
  4. vrouwelijke natuurbeschermer

conservatrice v

  1. beschermend
  2. (politiek) conservatief
  3. (voeding) (medisch) conserverend