conservatrice
- con·ser·va·tri·ce
- Naamwoord van handeling van conserveren (met het voorvoegsel con-) met het achtervoegsel -rice[1]
- Ontleend aan Frans conservatrice
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | conservatrice | conservatrices |
verkleinwoord | conservatricetje | conservatricetjes |
de conservatrice v
- (beroep) vrouwelijke vorm van conservator
1.
- Het woord conservatrice staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "conservatrice" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- con·ser·va·tri·ce
- De v vorm van conservateur
conservatrice v
- beschermster
- (beroep) conservatrice
- (politiek) conservatieve vrouw, politica
- vrouwelijke vertegenwoordiger van een conservatieve partij in een land
- vrouwelijke natuurbeschermer
conservatrice v