conisch
- co·nisch
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kegelvormig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- uit het Frans [2]
- afgeleid van het Latijnse conus (kegel) met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | conisch | conischer | |
verbogen | conische | conischere | |
partitief | conisch | conischers | - |
conisch
- de vorm hebbend van een (afgeknotte) kegel
- Voor wie de advertentie die onder meer zaterdag in de krant stond, heeft gemist; de Phoenix-brandblusser bestaat uit een conische kunststof cilinder waarop een vogelkop zit bij wijze van dop (keuze uit wit en zwart).[3]
- De nieuwste prothese van De Oliveira Barata’s is van haar grootste klant, model en singer/songwriter Viktoria Modesta, die drie protheses in bezit heeft. De prothese zit met tientallen schroefjes in elkaar. „De beenprothese heeft een realistisch ogende voet, maar het stuk tussen de enkels en de knie is een steampunk-achtige, conische staaf met een metalen kooi eromheen.”[4]
- Het woord conisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "conisch" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "conisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ conisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Marc Vlemmings 12 april 2017
- ↑ NRC Tamar Stelling 27 november 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be