concurreren
- Geluid: concurreren (hulp, bestand)
- IPA: / kɔŋkyˈrerə(n) / (4 lettergrepen); /kɔŋkʏˈrerə(n)/, /kɔnkʏˈreːrə(n)/
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
concurreren | concurrerend |
concurrentie |
- con·cur·re·ren
- van het Frans concurrer ww met het achtervoegsel -eren, in de betekenis van ‘wedijveren’ voor het eerst aangetroffen in 1819 [1][2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
concurreren |
concurreerde |
geconcurreerd |
zwak -d | volledig |
concurreren
- inergatief (economie) commercieel wedijveren
- Er wordt in die bedrijfstak scherp geconcurreerd.
- wedijveren in het algemeen, iemand concurreert met iemand, als de ene wint verliest de andere
- De voetballertjes concurreerden met elkaar om de mooiste plaats in het elftal.
- Het woord concurreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "concurreren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ concurreren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "concurreren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be