• co·or·di·na·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord coördinator coördinatoren, coördinators
verkleinwoord

de coördinatorm

  1. (beroep) iemand die werkzaamheden van anderen op elkaar afstemt
    • Naar aanleiding van de stijging in het aantal roofovervallen is een landelijke coördinator overvalcriminaliteit aangesteld. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]