• cir·cu·le·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rondgaan’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
  • afgeleid van het Franse circuler (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
circuleren
circuleerde
gecirculeerd
zwak -d volledig

circuleren

  1. inergatief in omloop zijn
    • Het bloed circuleert in het lichaam. 
    • De laatste tijd circuleren er meer phishing mails met persoonlijke details, zoals je eigen naam en bedrijfsnaam. Die informatie komt uit een oudere hack van LinkedIn, waarbij in 2012 160 miljoen logingegevens en wachtwoorden zijn buitgemaakt.[4] 
     Hij wapperde de dunne stof een paar maal op en neer zodat er wat lucht om zijn blote bast circuleerde.[5]
     Half maart circuleerde er nog een nepvideo op internet. Een Oekraïense twitteraar plaatste een bewerkte video waarin het lijkt alsof de Russische president Vladimir Poetin zegt dat juist hij zich overgeeft. Ook deze video is nep. De twitteraar schreef dit er zelf bij. De nepvideo is volgens hem "kwaliteitswerk", maar de nepvideo met Zelensky niet.[6]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]