circuleerde
- Geluid: circuleerde (hulp, bestand)
- cir·cu·leer·de
vervoeging van |
---|
circuleren |
circuleerde
- enkelvoud verleden tijd van circuleren
- Ik circuleerde.
- Jij circuleerde.
- Hij, zij, het circuleerde.
- Ik circuleerde.
- ▸ Hij wapperde de dunne stof een paar maal op en neer zodat er wat lucht om zijn blote bast circuleerde.[1]
- Het woord circuleerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.