• chan·ta·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord chantage chantages
verkleinwoord - -

de chantagev

  1. mensen onder voor de buitenwereld onzichtbare bedreiging zaken tegen hun wil laten doen
  2. Dreigen met dingen om mensen iets te laten doen.
    • Een 'schaduwelite' heeft er met lobbyen en dreigementen, chantage en leugens voor gezorgd dat beperkingen van de bankensector na de crisis werden gestopt of afgezwakt. [3] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


  • IPA: /ʃɑ̃taʒ/
  • chan·tage

chantage m

  1. chantage