chantage
- chan·ta·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geldafpersing’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- Naamwoord van handeling van chanteren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | chantage | chantages |
verkleinwoord | - | - |
de chantage v
- mensen onder voor de buitenwereld onzichtbare bedreiging zaken tegen hun wil laten doen
- Dreigen met dingen om mensen iets te laten doen.
- Een 'schaduwelite' heeft er met lobbyen en dreigementen, chantage en leugens voor gezorgd dat beperkingen van de bankensector na de crisis werden gestopt of afgezwakt. [3]
1. mensen onder voor de buitenwereld onzichtbare bedreiging zaken tegen hun wil laten doen
- Het woord chantage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chantage" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "chantage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ chantage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.parool.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ʃɑ̃taʒ/
- chan·tage
chantage m