center
- cen·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | center | centers |
verkleinwoord | - | - |
de center m
- pin om het middelpunt (center) van een te boren gat aan te geven (-> centerboor)
- (werktuigbouwkunde) kop van een draaibank
- (sport) middenspeler
- plek waar iets gebeurt, centrum (leenwoord uit Engels)
- centerboard, centerboor, centercourt, centeren, centerfold, centerpons, centerpunt, centrisch, excentriek
vervoeging van |
---|
centeren |
center
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van centeren
- Ik center.
- gebiedende wijs van centeren
- Center!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van centeren
- Center je?
- Het woord center staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "center" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ center op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- cen·ter
enkelvoud | meervoud |
---|---|
center | centers |
center
- (Verenigde Staten) centrum, midden
- «He did not even try to park in the center of the city.»
- Hij probeerde niet eens om in het midden van de stad te parkeren.
- «He did not even try to park in the center of the city.»
- (Verenigde Staten) centrum, instituut
- «He was on his way to a center for cancer research.»
- Hij was op weg naar een centrum voor kankeronderzoek.
- «He was on his way to a center for cancer research.»
- (GB, IRL, AUS, NZ, ZA enz.): centre
- IPA: /tsɛntɛr/
center