• cen·te·ren

centeren [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
centeren
centerde
gecenterd
zwak -d volledig
  1. (psychologie) zoeken van je innerlijke zelf
     Ook worden vraagtekens gezet bij de opleiding Verpleegkundige Complementaire Zorg, die onderdelen bevat als haptonomie, centeren, ademhalingsoefeningen, massage en aromazorg en onder leiding staat van de helderziende Martine Busch. Zij is verbonden aan het parapsychologische Van Praag Instituut.[3]
  2. (wiskunde) het middelpunt van iets bepalen
  3. (voetbal) de bal van de flanken naar het midden van het veld spelen
59 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]
  1. centeren op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Suzanne de Winter
    “Hogeschool van Arnhem en Nijmegen wint kwakzalversprijs” (05-10-2018), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be