• cel·list
  • Afgeleid van cello met het achtervoegsel -ist.
enkelvoud meervoud
naamwoord cellist cellisten
verkleinwoord cellistje cellistjes

de cellistm

  1. (muziek) (beroep) musicus die een violoncello of kortweg een cello bespeelt
    • De cellist vertolkte de cellosuite No. 1 van Bach. 
96 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be