castraat
- cas·traat
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘mannenstem die geen stemwisseling heeft ondergaan’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van castreren met het achtervoegsel -aat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | castraat | castraten |
verkleinwoord |
de castraat m
- gecastreerde man of dier.
- (muziek) mannelijke sopraan- of altzanger, die als gevolg van een jeugdige castratie, de jongensstem heeft behouden.
- In de zeventiende eeuw zongen castraten in de Sixtijnse kapel de sopraanstemmen.
- [2] castraatzanger
- [1] eunuch
1.
- Het woord castraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "castraat" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "castraat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be