buitenlaten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van buitenlaten | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | buitenlaten | buiten te laten | ||||||
toekomend | zullen buitenlaten buiten zullen laten |
te zullen buitenlaten buiten te zullen laten | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben buitengelaten | te hebben buitengelaten | ||||||
toekomend | buitengelaten zullen hebben | buitengelaten te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
buitenlatend | buitengelaten | ev. laat buiten |
mv. verouderd laat buiten |
late buiten (bijzin) buitenlate | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | laat buiten | laat buiten | laat buiten | laat buiten | laat buiten | laten buiten | laten buiten | laten buiten | |
verleden (o.v.t.) | liet buiten | liet buiten | liet buiten | liet buiten | liet buiten | lieten buiten | lieten buiten | lieten buiten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal buitenlaten | zult/zal buitenlaten | zult/zal buitenlaten | zult buitenlaten | zal buitenlaten | zullen buitenlaten | zullen buitenlaten | zullen buitenlaten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou buitenlaten | zou buitenlaten | zou(dt) buitenlaten | zoudt buitenlaten | zou buitenlaten | zouden buitenlaten | zouden buitenlaten | zouden buitenlaten | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | buitenlaat | buitenlaat | buitenlaat | buitenlaat | buitenlaat | buitenlaten | buitenlaten | buitenlaten | |
verleden (o.v.t.) | buitenliet | buitenliet | buitenliet | buitenliet | buitenliet | buitenlieten | buitenlieten | buitenlieten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal buitenlaten buiten zal laten |
zult/zal buitenlaten buiten zult/zal laten |
zult/zal buitenlaten buiten zult/zal laten |
zult buitenlaten buiten zult laten |
zal buitenlaten buiten zal laten |
zullen buitenlaten buiten zullen laten |
zullen buitenlaten buiten zullen laten |
zullen buitenlaten buiten zullen laten | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou buitenlaten buiten zou laten |
zou buitenlaten buiten zou laten |
zou(dt) buitenlaten buiten zou(dt) laten |
zoudt buitenlaten buiten zoudt laten |
zou buitenlaten buiten zou laten |
zouden buitenlaten buiten zouden laten |
zouden buitenlaten buiten zouden laten |
zouden buitenlaten buiten zouden laten | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb buitengelaten | hebt buitengelaten | hebt/heeft buitengelaten | hebt buitengelaten | heeft buitengelaten | hebben buitengelaten | hebben buitengelaten | hebben buitengelaten | |
verleden (v.v.t.) | had buitengelaten | had buitengelaten | had buitengelaten | hadt buitengelaten | had buitengelaten | hadden buitengelaten | hadden buitengelaten | hadden buitengelaten | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal buitengelaten hebben | zal/zult buitengelaten hebben | zult/zal buitengelaten hebben | zult buitengelaten hebben | zal buitengelaten hebben | zullen buitengelaten hebben | zullen buitengelaten hebben | zullen buitengelaten hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou buitengelaten hebben | zou buitengelaten hebben | zou/zoudt buitengelaten hebben | zoudt buitengelaten hebben | zou buitengelaten hebben | zouden buitengelaten hebben | zouden buitengelaten hebben | zouden buitengelaten hebben |