Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buik·pijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buikpijn buikpijnen
verkleinwoord buikpijntje buikpijntjes

Zelfstandig naamwoord

de buikpijnv / m

  1. (medisch) pijn in de buik
     Ik had al dagen geen fatsoenlijke maaltijd gegeten en had buikpijn van de honger.[1]
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be