bugel
  • bu·gel
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bugel bugels
verkleinwoord bugeltje bugeltjes

de bugelm

  1. (muziekinstrument) een koperen blaasinstrument in Bes of Es of sporadisch ook wel C met drie ventielen, dat een belangrijk instrument is in fanfare-orkesten
    • Mireille speelde een prachtige solo op haar bugel. 
59 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[2]