• brood·win·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord broodwinning broodwinningen
verkleinwoord

de broodwinningv

  1. het werk waar iemand zijn geld (kost) mee verdient
    • Toen schrijven haar broodwinning werd, bleef ze zichzelf ook het liefst verbergen. Als ze hard genoeg werkte, zou ze dat schrijven over ‘ik’ uiteindelijk wel kunnen verdienen. Tot die tijd moest ze zich in de oude Grieken verdiepen en bejaarden naar het toilet helpen, en minstens zes jaar lang geen enkel ‘ik’ in haar stukken gebruiken.[2] 
    • Op het internaat begon Robs interesse in tattoos en piercings, „omdat het niet mocht”. Hij en zijn vriendjes prikten gaatjes in elkaars oren en tatoeëerden hun lichaam met Oost-Indische inkt. Toch duurde het nog tot zijn vijfentwintigste voor hij zijn eerste echte piercing liet zetten. „Voor ik naar mijn werk als kok ging, bezocht ik vaak een of twee tattooshops, alleen om te kijken. Tegelijkertijd was ik er bang voor. Die angst voor de pijn – en het overwinnen daarvan – is een deel van de fascinatie. Tijdens een tattoo-conferentie in Amsterdam zag ik hoe een meisje een tepelpiercing kreeg. Ze zat onder de tattoos, dus ze was duidelijk wat gewend, maar ze gilde de hele tent bij elkaar. Dit moet fucking hell zijn, dacht ik. En meteen daarna: dat wil ik ook. Ik maakte een afspraak voor een tepelpiercing, maar durfde uiteindelijk niet. Pas de derde keer kwam ik opdagen.” Inmiddels is het piercen al bijna een kwart eeuw Robs broodwinning, zijn piercingshop was de eerste in Haarlem.[3]  
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jannetje Koelewijn 23 februari 2017
  3. NRC Brigit Kooijman 22 januari 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be