• bot·tle·neck
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘knelpunt’ voor het eerst aangetroffen in 1947 [1]
  • Leenwoord uit het Engels, samenstelling van bottle en neck.
enkelvoud meervoud
naamwoord bottleneck bottlenecks
verkleinwoord bottleneckje bottleneckjes

de bottleneckm

  1. een buisje van gepolijst glas of metaal, door gitaristen gebruikt om bepaalde typische klanken te produceren
    • Een bottleneck wordt gebruikt om slide-gitaar te spelen. 
  2. een wegvernauwing, in het bijzonder een die voor vertraging zorgt
    • Er is een bottleneck op de vluchtroute. 
  3. iets dat het tot stand komen van een bepaald proces bemoeilijkt
    • Dat is een echte bottleneck voor de rest van het systeem. 
     Het binnenkomen was de bottleneck waar ze prima doorheen waren gegleden.[2]
vervoeging van
bottlenecken

bottleneck

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bottlenecken
    • Ik bottleneck. 
  2. gebiedende wijs van bottlenecken
    • Bottleneck! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bottlenecken
    • Bottleneck je? 
83 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[3]