• (IPA in voorbereiding)
  • bos·vi·ool·tje

hetbosviooltjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bosviool
enkelvoud meervoud
naamwoord bosviooltje bosviooltjes
verkleinwoord

hetbosviooltjeo dim. tant.

  1. (bloemplanten) Viola riviniana op Wikispecies een vaste plant uit de viooltjesfamilie (Violaceae op Wikispecies). De soort varieert in grootte. In de zomer worden cleistogame bloemen gevormd, net als bij het maarts viooltje (Viola odorata op Wikispecies). In het wild komt de soort in loofbossen voor. Het bosviooltje komt van nature voor in Europa en Noord-Afrika. De plant wordt 5-35 cm hoog en vormt een niet vertakte wortelstok